Geologie

De 925 km lange Maas ontspringt op de noordhelling van het Plateau van Langres (456 m) in het dorpje Pouilly en Bassigny (Bourbonne les Bains). Het stroomgebied van deze rivier heeft een oppervlakte van 33.000 km². Oorzaak van het grillig verloop van de Maas zijn de enorme massa's puin die tijdens het Pleistoceen werden afgevoerd onder invloed van vorsterosie, chemische verwering en worteldruk.

Tijdens de verschillende opeenvolgende ijstijden en tussenijstijden zette de Maas in beide Limburgen een brede puinwaaier van voornamelijk grind en zand af. De puinwaaier kreeg een oppervlakte van ongeveer 1/6 van de hedendaagse oppervlakte van België. Hij strekte zich uit van Maastricht over het huidig Kempens Plateau, naar 's Hertogenbosch, de Peel, Roermond, Venlo tot in Mönchen-Gladbach. Deze enorme hoeveelheid puin bestond uit brokstukken van de Ardennen en het Jura-gebergte, die o.a. door vorstwerking waren losgekomen. De stroom duwde massa's puin voor zich uit, eigenlijk als een 'vloeibare bulldozer'. De Maas van toen was een heel andere rivier dan nu. Het was een verwilderd rivierstelsel met ontelbare nevengeulen. Regelmatig verstopte ze haar eigen bedding, waardoor ze nieuwe geulen moest vormen. Water heeft een enorme kracht en sleurt alles dat zich op zijn weg bevindt, hoe zwaar ook, mee. De overstromingen in de winters '93-'94 en '94-'95 in de Maasvallei hebben dit nog maar eens aangetoond. Dijkdoorbraken en afzettingen van massa's zand en klei zijn het resultaat. Historische resultaten zien we in de vorm van meters dikke pakketten grind of keien. Men spreekt ook wel van rolkeien, door hun lange reis zijn alle scherpe kanten en hoeken afgesleten.

De krachtlijnen van het landschap van de Maasvallei zijn bepaald door ijstijden, gekenmerkte Pleistoceen. De opeenvolging van koude en warme periodes beïnvloedde het stromingskarakter en het verloop van Rijn en Maas. Het begin van het Pleistoceen situeert men zo'n 3 miljoen jaar geleden, maar voor de Maasvallei zijn vooral de laatste 3 ijstijden (400.000 jaar geleden) van belang. Bij het begin van het Pleistoceen lag Nederland onder de waterspiegel van de Noordzee. De Rijn stroomde doorheen Noord-Limburg en mondde ter hoogte van het huidige Turnhout in zee. De Maas lag zuidelijker en vloeide ter hoogte van het huidige Aken in de Rijn.

Zo'n 400.000 jaar geleden brak de Mindel-ijstijd aan. Het klimaat koelde sterk af. Hierdoor breidden de noordelijke ijskappen zuidwaarts uit en daalden de ijskappen in de gebergten. Ook in onze omstreken werd het flink kouder en verdween de plantengroei grotendeels. Kale landschappen zijn natuurlijk meer aan erosie onderhevig dan begroeide. Vorstwerking was wellicht de belangrijkste eroderende factor. Enorme hoeveelheden steenpuin uit de Ardennen en het Juragebergte werden door de Maas meegevoerd. In onze streken kwam de rivier in een laagte terecht en verminderde de stroomsnelheid sterk. Hierdoor verloor ze veel van haar kracht. Ze kon het puin moeilijk verder meevoeren, waardoor het werd afgezet. Die afzettingen belemmerden de rivier, die zich een weg moest banen door haar eigen puinmateriaal. Dit kon slechts oppervlakkig gezien de bevroren ondergrond. Alzo ontstond een wilde rivier met vele nevengeulen, die zich een weg baanden doorheen een enorme puinkegel.

In de warme Mindel-Riss-tussenijstijd, 250.000 tot 200.000 jaar geleden, ontdooide de ondergrond langzaam. Door het dooien smolten grote hoeveelheden ijs in de stroomopwaartse gebieden. Al dit smeltwater moest doorheen de vele stroomgeulen van de Maas naar zee. Op ijsschotsen konden grote brokstukken meegevoerd worden. Met het vorderen van de ondooiing van de bodem kon de Maas zich steeds dieper in haar eigen puin insnijden. De Maas kwam tot rust en trok zich terug in een meanderende bedding. Door tektonische activiteit verplaatste de Maas zich steeds meer naar het oosten en ruimde ze haar eigen afzettingsmateriaal in oostelijke richting op. Een complex van breukzones, die verlopen van noordwest naar zuidoost, veroorzaakten een afschuiving van de Maasvallei tov het Kempens Plateau, een fenomeen dat zich trouwens nog steeds verderzet. De belangrijkste breuklijn is de Feldbiss-breuk. Het Kempens Plateau, of wat ooit de bedding van de Maas was, kwam dus beduidend hoger te liggen dan de Maas. Wat ooit een geologisch laagplateau was, of een alluviale vlakte, was een hoogte geworden. Dit fenomeen noemt men reliëfinversie. De Maas heeft door haar erosieve werking, en onder invloed van tektoniek haar oude bedding nooit meer kunnen bereiken, omdat deze haar te hoog was geworden.

In de Riss-ijstijd (200.000 tot 130.000 jaar geleden) zette de Maas puin af in haar brede stroomgeul. We noemen dit het terras van Eisden-Lanklaar of het Middenterras. In het Riss-Würm-interglaciaal ruimde de Maas een deel van het Riss-terras op. Deze opruiming werd vergemakkelijkt door een tektonische daling van de Vlakte van Bocholt, ten noorden van de Feldbiss-breuk. Tijdens het Würm-glaciaal (60.000 tot 10.000 jaar geleden) werd het terras van Mechelen aan de Maas gevormd. In het laat-Würm-glaciaal kregen we de afzetting van het terras van Geistingen. Deze afzetting komt echter sporadisch voor op de grens van het terras van Mechelen aan de Maas en de alluviale vlakte van de Maas. Na de ijstijden zijn bovenop de grinden zanden afgezet, zowel op het Kempens Plateau als op de terrassen.